to have to | moeten |
today | vandaag |
the word | het woord |
to practice | oefenen |
We have to practice new words today. | Wij moeten vandaag nieuwe woorden oefenen. |
it | het |
important | belangrijk |
for | om |
every | elke |
the day | de dag |
to want | willen |
better | beter |
It is important to practice every day, because we want to learn to speak better. | Het is belangrijk om elke dag te oefenen, want we willen beter leren spreken. |
short | kort |
the story | het verhaal |
The story is short and very beautiful. | Het verhaal is kort en heel mooi. |
the paper | het papier |
to write | schrijven |
the new words | de nieuwe woorden |
to remember | onthouden |
I have to write a short story on paper to remember the new words. | Ik moet een kort verhaal op papier schrijven om de nieuwe woorden te onthouden. |
the boy | de jongen |
the girl | het meisje |
to play | spelen |
the garden | de tuin |
The cat plays in the garden. | De kat speelt in de tuin. |
to sing | zingen |
The boy and the girl sing together in the old house. | De jongen en het meisje zingen samen in het oude huis. |
the music | de muziek |
That boy and that girl play together in the garden and sing music. | Die jongen en dat meisje spelen samen in de tuin en zingen muziek. |
to listen | luisteren |
while | terwijl |
the ball | de bal |
We listen to music while the boy plays with his ball in the park. | Wij luisteren naar muziek terwijl de jongen met zijn bal speelt in het park. |
the store | de winkel |
the vegetable | de groente |
the fruit | het fruit |
The girl is going to the store tomorrow to buy vegetables and fruit. | Het meisje gaat morgen naar de winkel om groenten en fruit te kopen. |
to sell | verkopen |
fresh | vers |
all sorts | allerlei |
the vegetables | de groenten |
That store also sells fresh fruit and all sorts of vegetables. | Die winkel verkoopt ook vers fruit en allerlei groenten. |
the market | de markt |
We buy fresh bread at the market. | Wij kopen vers brood op de markt. |
Today we are going to the market to buy vegetables. | Vandaag gaan wij naar de markt om groenten te kopen. |
the tablecloth | het tafelkleed |
Tomorrow we're going to the market together, because we have to buy a new tablecloth. | Morgen gaan we samen naar de markt, want we moeten een nieuw tafelkleed kopen. |
the kitchen | de keuken |
to grab | pakken |
I grab a book to read. | Ik pak een boek om te lezen. |
a knife | een mes |
a fork | een vork |
I place the tablecloth in the kitchen and grab a knife and a fork for the meal. | Ik leg het tafelkleed in de keuken en pak een mes en een vork voor de maaltijd. |
my | mijn |
the family | de familie |
the knife | het mes |
the fork | de vork |
My family and I eat together in the kitchen with a knife and fork. | Mijn familie en ik eten samen in de keuken met mes en vork. |
the people | de mensen |
The people walk in the park. | De mensen lopen in het park. |
not only | niet alleen |
The people not only walk in the park, but also in the garden. | De mensen lopen niet alleen in het park, maar ook in de tuin. |
the clothing | de kleding |
The clothing is lying on the table. | De kleding ligt op de tafel. |
At the market, people not only sell vegetables but also clothing. | Op de markt verkopen mensen niet alleen groenten, maar ook kleding. |
soon | straks |
I am going to the market soon to buy vegetables. | Ik ga straks naar de markt om groenten te kopen. |
the work | het werk |
first | eerst |
I want to read my book first. | Ik wil eerst mijn boek lezen. |
still | nog |
I want to read another book. | Ik wil nog een boek lezen. |
I have to go to my work soon, but first I want to write a little. | Ik moet straks naar mijn werk, maar eerst wil ik nog even schrijven. |
about | over |
the plan | het plan |
We read together about the new plans. | Wij lezen samen over de nieuwe plannen. |
good | goed |
The story is very good. | Het verhaal is heel goed. |
This evening my family talks about important plans, and I have to listen carefully. | Vanavond spreekt mijn familie over belangrijke plannen en ik moet goed luisteren. |
useful | handig |
It is useful to go to the market on the weekend. | Het is handig om in het weekend naar de markt te gaan. |
the note | de notitie |
The note is lying on the table. | De notitie ligt op de tafel. |
later | later |
I am going to the market later. | Ik ga later naar de markt. |
It is useful to write important notes on paper and practice them later. | Het is handig om belangrijke notities op papier te schrijven en later te oefenen. |
to take | nemen |
their | hun |
Their cat is lying on the new chair. | Hun kat ligt op de nieuwe stoel. |
to take along | meenemen |
We take the tablecloth to the kitchen. | Wij nemen het tafelkleed mee naar de keuken. |
to be allowed | mogen |
You and I may play music together. | Jij en ik mogen samen muziek spelen. |
there | daar |
The cat is lying there in the garden. | De kat ligt daar in de tuin. |
The boy and the girl take their ball to the kitchen, but they are not allowed to play there. | De jongen en het meisje nemen hun bal mee naar de keuken, maar ze mogen daar niet spelen. |
after | na |
to relax | ontspannen |
I want to relax after work. | Ik wil na het werk ontspannen. |
After my work, I’m going to play music with my family to relax. | Na mijn werk ga ik muziek spelen met mijn familie om te ontspannen. |
so that | zodat |
can | kunnen |
I read a lot of books so that I can write better. | Ik lees veel boeken zodat ik beter kan schrijven. |
We have to remember the words well, so that we can speak better. | Wij moeten de woorden goed onthouden, zodat we beter kunnen spreken. |
this weekend | dit weekend |
the picnic | de picknick |
My family wants to go to the market this weekend to buy a knife and a fork for the picnic. | Mijn familie wil dit weekend naar de markt om een mes en een vork voor de picknick te kopen. |
even if | ook als |
tired | moe |
We read together about important plans, even if we are tired. | Wij lezen samen over belangrijke plannen, ook als we moe zijn. |
from | van |
It is important that we keep practicing together, even if we are tired from work. | Het is belangrijk dat wij samen blijven oefenen, ook als we moe zijn van het werk. |
The boy writes his new story on paper, while the girl plays music. | De jongen schrijft zijn nieuwe verhaal op papier, terwijl het meisje muziek speelt. |
must | moeten |
We have to buy vegetables and fruit at the market. | Wij moeten groenten en fruit op de markt kopen. |
to get | worden |
He has to practice every day to get better. | Hij moet elke dag oefenen om beter te worden. |
The boy has to write every day to get better. | De jongen moet elke dag schrijven om beter te worden. |
they | zij |
They practice together in the park. | Zij oefenen samen in het park. |
They take the clothing to the old house. | Zij nemen de kleding naar het oude huis. |
work | werk |
We read a book after work. | Wij lezen een boek na het werk. |
during | tijdens |
He drinks a lot of water during the picnic. | Hij drinkt veel water tijdens de picknick. |
to talk | spreken |
You and Tom talk together about the new book. | Jij en Tom spreken samen over het nieuwe boek. |
We talk about the important plans during the meal. | Wij spreken over de belangrijke plannen tijdens de maaltijd. |