Usages of de winkel
Het meisje gaat morgen naar de winkel om groenten en fruit te kopen.
The girl is going to the store tomorrow to buy vegetables and fruit.
Die winkel verkoopt ook vers fruit en allerlei groenten.
That store also sells fresh fruit and all sorts of vegetables.
Als we te laat thuiskomen, moeten we fietsen naar de winkel om snel brood te halen.
If we come home too late, we have to bike to the store to quickly get bread.
Wij zullen bestellen bij een andere winkel, omdat we graag een betere koelkast willen.
We will order from another store, because we would like a better fridge.
Wij zullen snel naar de winkel gaan om brood te kopen.
We will quickly go to the store to buy bread.
Wij plannen om in het weekend naar de winkel te gaan.
We plan to go to the store on the weekend.
Elon.io is an online learning platform
We have an entire course teaching Dutch grammar and vocabulary.
Your questions are stored by us to improve Elon.io
You've reached your AI usage limit
Sign up to increase your limit.