Usages of hij
Hij is niet klein, maar groot.
He is not small, but big.
Hij drinkt water.
He drinks water.
Hij eet ook brood.
He also eats bread.
Hij gaat morgen leren koken.
He is going to learn to cook tomorrow.
Hij gaat eten koken voor zijn vriendin.
He is going to cook food for his girlfriend.
Ik heb die stoel gekocht en hij is heel mooi.
I bought that chair and it is very beautiful.
Ja, ik heb met hem gesproken en hij is heel vriendelijk.
Yes, I have spoken with him and he is very friendly.
Hij en Sofie lezen samen een boek.
He and Sofie are reading a book together.
Hij gaat weer in het park lopen.
He is going to walk in the park again.
Hij drinkt veel, want hij is dorstig.
He drinks a lot because he is thirsty.
Elon.io is an online learning platform
We have an entire course teaching Hardcore Dutch grammar and vocabulary.
Your questions are stored by us to improve Elon.io
You've reached your AI usage limit
Sign up to increase your limit.