morgen

Usages of morgen

Wij gaan morgen naar school.
We are going to school tomorrow.
Hij gaat morgen leren koken.
He is going to learn to cook tomorrow.
Ik ga morgen met Tom lopen in het park.
I am going to walk with Tom tomorrow in the park.
Morgen ga ik weer leren, want de school is open.
Tomorrow I am going to learn again, because the school is open.
Ik ga morgen een tafel kopen.
I am going to buy a table tomorrow.
Het meisje gaat morgen naar de winkel om groenten en fruit te kopen.
The girl is going to the store tomorrow to buy vegetables and fruit.
Morgen gaan we samen naar de markt, want we moeten een nieuw tafelkleed kopen.
Tomorrow we're going to the market together, because we have to buy a new tablecloth.
De vrienden gaan morgen naar het park.
The friends are going to the park tomorrow.
Ik wil graag weten wat het weer morgen is.
I would like to know what the weather will be tomorrow.
Jullie mogen morgen naar het park om te ontspannen.
You may go to the park tomorrow to relax.
Ik besluit om morgen te helpen, omdat ik veel redenen heb om sneller klaar te willen zijn.
I decide to help tomorrow because I have many reasons to want to be finished faster.
Kom jij morgen met mij mee?
Are you coming along with me tomorrow?
De weerman zegt dat het weer morgen warm is.
The weatherman says that the weather will be warm tomorrow.
Elon.io is an online learning platform
We have an entire course teaching Dutch grammar and vocabulary.

Start learning Dutch now

You've reached your AI usage limit

Sign up to increase your limit.