Breakdown of Zij strijkt morgen haar blouse, en ik strijk mijn broek.
Questions & Answers about Zij strijkt morgen haar blouse, en ik strijk mijn broek.
Dutch often uses the present tense with a time word to talk about the future. The time adverb makes the time clear, so a future tense isn’t required.
- Zij strijkt morgen haar blouse. = She will iron her blouse tomorrow.
- You can also use zal or gaan: Zij zal morgen haar blouse strijken. / Zij gaat morgen haar blouse strijken. (see below for nuance).
Main-clause Dutch is verb-second. You can place morgen:
- After the verb (neutral): Zij strijkt morgen haar blouse.
- At the start (emphasis on time; verb still second): Morgen strijkt zij haar blouse.
- After the object (possible but less neutral in writing): Zij strijkt haar blouse morgen. Rule of thumb for adverbials: Time tends to come early (Time–Manner–Place).
Present-tense endings: 1st person singular has no -t, 2nd/3rd person singular take -t, and plurals take -en.
- ik strijk
- jij/je strijkt (but: strijk jij …? when the verb comes before jij)
- hij/zij/ze strijkt
- wij/jullie/zij strijken
The verb ending tells you. Strijkt = 3rd person singular (she). Strijken = 3rd person plural (they).
- Zij strijkt morgen haar blouse. = She irons …
- Zij strijken morgen hun broeken. = They iron …
Both mean “she” (or “they”), but zij is the stressed/emphatic form, and ze is the unstressed form. Starting with Zij can contrast with ik:
- Zij strijkt morgen haar blouse, en ik strijk mijn broek. In neutral speech you’ll often hear Ze strijkt …
Dutch commonly uses possessive pronouns with body parts and clothing to make the owner explicit:
- Ze strijkt haar blouse. Using the article is possible when context makes the owner obvious, but it’s less explicit and not the default:
- Ze strijkt de blouse. (likely her blouse, but could be someone else’s)
Here it’s the possessive haar = “her.” The noun “hair” is also haar, but typically appears as het haar.
- Ze strijkt haar blouse. = She irons her blouse.
- Ze kamt haar haar. = She combs her hair. (Both words are “haar”; context disambiguates.)
In Dutch many garments are singular:
- de broek = pants/trousers
- Plural: broeken (two pairs of pants). Compare: de schoenen = shoes (plural).
No, you can “gap” it if it’s the same verb, especially in speech or informal writing:
- Zij strijkt morgen haar blouse, en ik mijn broek. But you must keep the subject; you cannot say: ✗ … en strijk mijn broek.
Yes, with nuance:
- zal strijken: neutral future/prediction or a decision just made. Zij zal morgen haar blouse strijken.
- gaat strijken: near-future plan/intention. Zij gaat morgen haar blouse strijken.
- Plain present + time word (strijkt morgen) is the most neutral and common.
In subordinate clauses, the finite verb goes to the end:
- omdat zij morgen haar blouse strijkt en ik mijn broek strijk.
- dat zij morgen haar blouse strijkt, en dat ik mijn broek strijk.
- ij (in zij, strijkt) sounds like the vowel in English “eye.”
- oe (in broek) like English “oo” in “boot.”
- aa (in haar) like a long “ah” (as in “father”).
- j (in strijk-) is like English “y.”
- blouse in NL Dutch is roughly “BLOO-zuh”; in Belgium bloes sounds like “blooss.”
A common guideline is Time–Manner–Place for adverbials, with the finite verb in second position in main clauses. Objects usually come before longer adverbials. Your sentence follows a natural pattern:
- Zij [V] strijkt [Time] morgen [Object] haar blouse.