samen

Usages of samen

Wij hebben gisteren samen gekookt en gegeten.
We cooked and ate together yesterday.
Hij en Sofie lezen samen een boek.
He and Sofie are reading a book together.
Die jongen en dat meisje spelen samen in de tuin en zingen muziek.
That boy and that girl play together in the garden and sing music.
Morgen gaan we samen naar de markt, want we moeten een nieuw tafelkleed kopen.
Tomorrow we're going to the market together, because we have to buy a new tablecloth.
Mijn familie en ik eten samen in de keuken met mes en vork.
My family and I eat together in the kitchen with a knife and fork.
Het is belangrijk dat wij samen blijven oefenen, ook als we moe zijn van het werk.
It is important that we keep practicing together, even if we are tired from work.
De jongen en het meisje zingen samen in het oude huis.
The boy and the girl sing together in the old house.
Wij lezen samen over de nieuwe plannen.
We read together about the new plans.
Jij en ik mogen samen muziek spelen.
You and I may play music together.
Wij lezen samen over belangrijke plannen, ook als we moe zijn.
We read together about important plans, even if we are tired.
Zij oefenen samen in het park.
They practice together in the park.
Jij en Tom spreken samen over het nieuwe boek.
You and Tom talk together about the new book.
Wij werken samen aan het huiswerk, zodat we het niet vergeten.
We work together on the homework so that we don't forget it.
Wij zullen samen de sleutel van de auto zoeken, omdat we moeten vertrekken.
We will look for the car key together, because we have to leave.
Ik zal de keuken schoonmaken nadat we samen hebben gegeten.
I will clean the kitchen after we have eaten together.
Zullen wij in het weekend samen in het park oefenen?
Shall we practice together in the park on the weekend?
Wij zullen samen koken en dan eten.
We will cook together and then eat.
Wij werken samen aan de taken voor het avondeten.
We work together on the tasks for dinner.
Wij zoeken samen naar het boek dat op de tafel lag.
We are looking together for the book that was on the table.
Wij studeren samen zodat wij beter kunnen leren.
We study together so that we can learn better.
Wij lezen vaak samen in de tuin.
We often read together in the garden.
Wij vieren samen het feest met onze familie.
We celebrate the party together with our family.
Wij willen het verhaal levend houden door het vaak samen te lezen.
We want to keep the story alive by reading it together often.
Wij controleren het verhaal samen na het lezen.
We check the story together after reading.
Ik herinner me de keer dat wij samen een boek lazen.
I remember the time we read a book together.
Wij bereiden samen het avondeten.
We prepare dinner together.
Elon.io is an online learning platform
We have an entire course teaching Dutch grammar and vocabulary.

Start learning Dutch now

You've reached your AI usage limit

Sign up to increase your limit.