Dutch

QuestionAnswer
along
langs
and
en
are
zijn
at, by
bij
beautiful
mooi
behind
achter
between
tussen
big, large
groot
blue
blauw
brother
broer
busy
druk
cake
taart
cat food
kattenvoer
clean
schoon
cold
koud
dog food
hondenvoer
food (for animals)
voer
for
voor
fresh
vers
friend
vriend
friendly
vriendelijk
he
hij
her
haar
here
hier
his
zijn
how
hoe
I
ik
in
in
in front of
voor
interesting
interessant
it
het
keys
sleutels
late
laat
long
lang
loud
luid
many
veel
museum
museum
music
muziek
my
mijn
new
nieuw
next to
naast
nicein behavior
aardig
no
geen
not
niet
of
van
old
oud
on
op
our
ons
pretty
mooi
quick, fast
snel
red
rood
school
school
she
zij
sister
zus
small
klein
sweet; dear
lief
sweettaste
zoet
tea
thee
the apple
de appel
the bag
de tas
the bed
het bed
the bike, the bicycle
de fiets
the bird
de vogel
the birthday
de verjaardag
the book
het boek
the boy
de jongen
the bread
het brood
the bus
de bus
the car
de auto
the cat
de kat
the chair
de stoel
the cinema
de bioscoop
the city
de stad
the coffee
de koffie
the color
de kleur
the dinner
het avondeten
the dog
de hond
the door
de deur
the duck
de eend
the flower
de bloem
the garage
de garage
the garden
de tuin
the girl
het meisje
the house
het huis
the key
de sleutel
the lake
het meer
the milk
de melk
the museum
het museum
the parent
de ouder
the park
het park
the river
de rivier
the shoe
de schoen
the street
de straat
the student
de leerling
the table
de tafel
the teacher
de leraar
the telephone
de telefoon
the water
het water
the woman
de vrouw
their
hun
there
er
they
zij
this
dit
this
deze
to
naar
to be
zijn
to buy
kopen
to come
komen
to drink
drinken
to eat
eten
to fly
vliegen
to go
gaan
to have
hebben
to hear
horen
to lielie down
liggen
to like; to love
houden van
to live
wonen
to open
openen
to run
rennen
to see
zien
to sell
verkopen
to sing
zingen
to sit
zitten
to sleep
slapen
to stand
staan
to stop
stoppen
to swim
zwemmen
to wait
wachten
to walk
lopen
to work
werken
under
onder
useful
nuttig
very
heel
warm
warm
we
wij
we
we
what
wat
when
wanneer
where
waar
which
welke
who
wie
why
waarom
you (informal singular)
je
you (informal)
je
youformal
u
youinformal
jij
youplural
jullie
young
jong
your
jouw
yourformal
uw
yourplural
jullie