Breakdown of De kinderen zijn aan het spelen in de tuin.
Questions & Answers about De kinderen zijn aan het spelen in de tuin.
De and het both mean the in English; Dutch has two grammatical genders for nouns:
de is used for:
- all plural nouns (regardless of gender): de kinderen (the children), de huizen (the houses)
- most singular nouns (common gender): de man, de vrouw, de tafel
het is used for:
- singular neuter nouns: het kind (the child), het huis (the house)
In your sentence, kinderen is plural, so it must take de: de kinderen. Even though the singular is het kind, the plural is always de kinderen. All plural nouns use de.
Kind (child) has an irregular plural in Dutch:
- singular: het kind (the child)
- plural: de kinderen (the children)
This pattern (adding -eren) occurs in a few other Dutch words too, for example:
- het ei → de eieren (egg → eggs)
- het lied → de liederen (song → songs, more formal)
You cannot say kinden or kinds; kinderen is simply the correct, fixed plural that must be memorized.
Zijn aan het spelen is a Dutch way to express something similar to the English are playing / are in the middle of playing.
Structure:
- zijn (to be, conjugated) + aan het
- infinitive
So:
- De kinderen spelen in de tuin.
= The children play in the garden / are playing in the garden. - De kinderen zijn aan het spelen in de tuin.
= The children are (busy) playing in the garden (stronger focus on the ongoing activity).
Both are correct Dutch. The version with aan het makes the activity feel more explicitly in progress at that moment.
Yes, De kinderen spelen in de tuin is completely correct.
Difference in nuance:
De kinderen spelen in de tuin.
Neutral statement in the present tense. It can describe:- something happening right now, or
- something that happens regularly.
De kinderen zijn aan het spelen in de tuin.
Emphasizes that the playing is going on right now, at this moment. It’s closer to English The children are playing in the garden right now.
In many situations, Dutch speakers just use the simple present (spelen) even where English uses a continuous form. The aan het form is used when you really want to highlight the ongoing nature of the action.
In this context, aan het is part of a fixed construction that creates a Dutch “progressive” aspect:
- [form of zijn] + aan het + [infinitive]
Function:
- It turns the verb into an ongoing action:
- ik lees = I read / I am reading
- ik ben aan het lezen = I am (currently) reading
So in your sentence:
- zijn (are) + aan het
- spelen (to play)
→ zijn aan het spelen = are playing (right now)
- spelen (to play)
You can use this with many activity verbs:
- Hij is aan het koken. (He is cooking.)
- We zijn aan het studeren. (We are studying.)
Zijn (to be) is conjugated according to the subject. Present tense forms:
- ik ben (I am)
- jij / je bent (you are, singular)
- hij / zij / het is (he / she / it is)
- wij / jullie / zij zijn (we / you plural / they are)
In your sentence, the subject is de kinderen (the children) = zij (they), so you use the zij form:
- De kinderen zijn aan het spelen.
Zij zijn aan het spelen.
That’s why it is zijn, not is.
Yes. In spoken Dutch, and sometimes in informal writing, aan het is often pronounced and written as aan 't:
- De kinderen zijn aan 't spelen in de tuin.
Points to keep in mind:
- It is informal.
- You will hear this a lot in real speech, songs, and casual texts.
- In more formal writing (school essays, official documents), it’s better to use the full form aan het.
Yes, that word order is also correct:
- De kinderen zijn aan het spelen in de tuin.
- De kinderen zijn in de tuin aan het spelen.
Both mean the same (the children are playing in the garden). The difference is a small shift in emphasis:
- First version: slightly more emphasis on the activity (playing), then where it happens.
- Second version: slightly more emphasis on where they are (in the garden), then what they are doing.
Word order is fairly flexible here; both are natural sentences.
Dutch uses in with tuin in this sense, similar to English:
- in de tuin = in the garden
Op de tuin would literally be on the garden and is not normal Dutch when you mean “in the garden” as a place where you are.
Compare:
- in het park (in the park)
- in het bos (in the forest)
- op het strand (on the beach) – here Dutch uses op, just like English.
So you need to learn which preposition goes with which location; in de tuin is the standard expression.
Every Dutch noun has a grammatical gender. Tuin is a de-word (common gender), so you must use de:
- de tuin (the garden)
You simply have to memorize the gender of nouns:
- de tafel, de stoel, de straat, de tuin
- het huis, het boek, het kind
There is no rule that lets you always predict whether a noun is de or het, so it’s best to learn each noun together with its article.
You can make the same zijn aan het structure in the past tense by putting zijn in the past:
- De kinderen waren aan het spelen in de tuin.
= The children were playing in the garden.
Structure:
- waren (past of zijn for wij / jullie / zij)
- aan het
- spelen (infinitive)
This emphasizes that the playing was ongoing at a specific moment in the past, much like English were playing.
You just make the subject singular and adjust the verb zijn:
- Het kind is aan het spelen in de tuin.
= The child is playing in the garden.
Breakdown:
- het kind (the child – singular)
- is (3rd person singular of zijn)
- aan het spelen (playing, ongoing activity)
- in de tuin (in the garden)
So the pattern stays the same; only the subject and the form of zijn change.