Usages of de supermarkt
Wij moeten vandaag boodschappen doen in de supermarkt voor het avondeten.
We have to do some shopping in the supermarket today for dinner.
In die supermarkt is er ook een kleine bakkerij waar we vers brood kunnen kopen.
In that supermarket, there is also a small bakery where we can buy fresh bread.
Ik kom van de supermarkt vandaan.
I come from the supermarket.
Tom koopt afwasmiddel in de supermarkt.
Tom buys dish soap at the supermarket.
Tom zet een volle winkelwagen naast de groentenafdeling in de supermarkt.
Tom places a full shopping cart next to the vegetable section in the supermarket.
Ik duw de winkelwagen door de supermarkt en koop vers brood.
I push the shopping cart through the supermarket and buy fresh bread.
Morgen ga ik naar de groentenafdeling in de supermarkt.
Tomorrow I am going to the vegetable section in the supermarket.
Elon.io is an online learning platform
We have an entire course teaching Dutch grammar and vocabulary.