Negative Sentences

QuestionAnswer
no
geen
the coffee
de koffie
I do not drink coffee.
Ik drink geen koffie.
not
niet
She does not like milk.
Zij houdt niet van melk.
They do not sell flowers.
Zij verkopen geen bloemen.
the bread
het brood
He does not eat bread.
Hij eet geen brood.
You do not hear the dog.
Jij hoort de hond niet.
We do not walk to the city.
Wij lopen niet naar de stad.
The cat is not small.
De kat is niet klein.
to go
gaan
Birds do not swim.
Vogels zwemmen niet.
The car is not old.
De auto is niet oud.
to have
hebben
I do not have a bicycle.
Ik heb geen fiets.
You do not drink tea.
Jij drinkt geen thee.
He does not like the book.
Hij houdt niet van het boek.
to see
zien
She does not see the girl.
Zij ziet het meisje niet.
We do not sell cars.
Wij verkopen geen auto's.
They are not friendly.
Zij zijn niet vriendelijk.
The woman does not drink water.
De vrouw drinkt geen water.
Boys do not eat apples.
Jongens eten geen appels.
I do not see the bird.
Ik zie de vogel niet.
She does not see flowers.
Zij ziet geen bloemen.
cake
taart
I do not eat cake.
Ik eet geen taart.
They do not sell cake.
Zij verkopen geen taart.
sweet; dear
lief
The cat is sweet.
De kat is lief.
The dog is not sweet.
De hond is niet lief.
food (for animals)
voer
cat food
kattenvoer
to buy
kopen
I do not buy cat food.
Ik koop geen kattenvoer.
She does not eat cat food.
Zij eet geen kattenvoer.
dog food
hondenvoer
He does not buy books.
Hij koopt geen boeken.
You do not buy milk.
Jij koopt geen melk.
to sing
zingen
The birds do not sing.
De vogels zingen niet.
I do not sing.
Ik zing niet.
They do not go to the city.
Zij gaan niet naar de stad.
The boy does not like the city.
De jongen houdt niet van de stad.
The girl does not walk to school.
Het meisje loopt niet naar school.
I do not swim in the lake.
Ik zwem niet in het meer.
You do not hear music.
Jij hoort geen muziek.
She does not have a bicycle.
Zij heeft geen fiets.
He does not drink coffee.
Hij drinkt geen koffie.
They do not like tea.
Zij houden niet van thee.
school is not old.
De school is niet oud.
the garden
de tuin
You go to the garden.
U gaat naar de tuin.
The house does not have a garden.
Het huis heeft geen tuin.
and
en
We buy bread and dog food.
Wij kopen brood en hondenvoer.
I buy dog food and cat food.
Ik koop hondenvoer en kattenvoer.

Contributors