Breakdown of De docent wil onze oefeningen nakijken.
Questions & Answers about De docent wil onze oefeningen nakijken.
The verb willen (to want) is irregular. Its present tense forms are:
- ik wil – I want
- jij / je wilt (or jij / je wil in informal speech) – you want
- u wilt – you want (formal)
- hij / zij / het wil – he / she / it wants
- wij willen – we want
- jullie willen – you (plural) want
- zij willen – they want
So with hij / zij / het (third person singular), the correct form is wil, not wilt.
De docent behaves like hij (he), so you say:
- De docent wil… = He (the teacher) wants…
In a normal Dutch main clause, the conjugated verb (the one that changes with the subject) goes in second position, and any other verb(s) go at the end.
In this sentence:
- Subject: De docent
- Conjugated verb: wil
- Object: onze oefeningen
- Infinitive (other verb): nakijken
So the standard word order is:
De docent (1st position) wil (2nd) onze oefeningen … nakijken (at the end).
You cannot say:
- ✗ De docent nakijken wil onze oefeningen.
- ✗ De docent wil nakijken onze oefeningen.
Those are wrong in standard Dutch.
Nakijken is a separable verb (scheidbaar werkwoord). It consists of:
- Prefix: na-
- Base verb: kijken
In the present tense (simple main clause):
- De docent kijkt onze oefeningen na.
(The prefix na separates and moves to the end.)
In the perfect tense (with hebben):
- De docent heeft onze oefeningen nagekeken.
The parts come back together as nagekeken.
As an infinitive (like in your sentence, after a modal):
- De docent wil onze oefeningen nakijken.
It stays together as nakijken at the end.
So:
- Finite (present): kijkt … na
- Perfect participle: nagekeken
- Infinitive: nakijken
In Dutch, after modal verbs such as:
- kunnen (can)
- mogen (may)
- moeten (must)
- willen (want)
- zullen (will / shall)
you use the bare infinitive without te.
So you say:
- De docent wil onze oefeningen nakijken.
- Ik kan Nederlands spreken.
- We moeten vroeg opstaan.
You would use te with many other verbs (like proberen, besluiten, etc.), for example:
- De docent probeert onze oefeningen na te kijken.
- Ik besluit vroeger op te staan.
But not after wil.
The possessive pronoun ons/onze depends on gender and number of the noun:
ons is used with singular het-words (neuter nouns), without an adjective
- het huis → ons huis
- het kind → ons kind
onze is used with:
- all de-words (common gender)
- all plurals, regardless of the article
Oefening is a de-word: de oefening.
In plural: de oefeningen.
So you must say:
- singular: onze oefening
- plural: onze oefeningen
Never ons oefeningen.
Yes, you could say:
- De leraar wil onze oefeningen nakijken.
Both docent and leraar mean teacher, but there is a nuance:
- docent: very common for secondary school, college, university; a bit more neutral/formal in some contexts.
- leraar / lerares: often used for school teachers, especially primary / secondary education; also more everyday speech.
In many situations, they are interchangeable and both will be understood as teacher.
Nouns in Dutch are either de-words or het-words. There is no simple rule for all nouns, but:
- Words for people and professions are almost always de-words.
So:
- de docent
- de leraar / de lerares
- de student
- de dokter
Docent is always de docent, never het docent.
- oefening = exercise (singular)
- oefeningen = exercises (plural)
Some examples:
De docent wil onze oefening nakijken.
The teacher wants to check our exercise. (one exercise)De docent wil onze oefeningen nakijken.
The teacher wants to check our exercises. (more than one)
Most Dutch nouns form the plural with -en, and this is a regular example:
- de oefening → de oefeningen
- Past tense of willen (wanted):
- De docent wilde onze oefeningen nakijken.
The teacher wanted to check our exercises.
- With another modal, for example kunnen (can):
- De docent kan onze oefeningen nakijken.
The teacher can check our exercises.
- With moeten (must / has to):
- De docent moet onze oefeningen nakijken.
The teacher must / has to check our exercises.
The word order pattern stays the same in main clauses:
Subject – conjugated modal – object – infinitive at the end
In a main clause, you cannot move nakijken in front of onze oefeningen. These are wrong:
- ✗ De docent wil nakijken onze oefeningen.
- ✗ Nakijken wil de docent onze oefeningen. (except as very marked/poetic style)
The normal main-clause order is:
De docent wil onze oefeningen nakijken.
However, in a subordinate clause (introduced by dat, omdat, etc.), both verbs go to the end, and the order can slightly change in some cases, for example:
- Ik denk dat de docent onze oefeningen wil nakijken.
Here:
- Subordinator: dat
- Subject: de docent
- Object: onze oefeningen
- Verb cluster at the end: wil nakijken
Nakijken is typically:
- to check / mark / correct work such as tests, homework, exercises.
So:
- De docent wil onze oefeningen nakijken.
The teacher wants to correct / mark our exercises.
Differences:
bekijken – to look at / examine something (more neutral, just viewing)
- Ik wil de oefeningen even bekijken.
I want to take a look at the exercises.
- Ik wil de oefeningen even bekijken.
controleren – to check, verify if something is correct
- De docent wil de antwoorden controleren.
The teacher wants to check the answers.
- De docent wil de antwoorden controleren.
In the context of a teacher and oefeningen, nakijken usually implies marking and correcting students’ work.