Usages of wonen
Die vriend woont ook in een oud huis.
That friend also lives in an old house.
Jij woont in een mooi huis.
You live in a beautiful house.
Ik woon in een nieuwe woning.
I live in a new home.
De huurder woont in een oud huis.
The tenant lives in an old house.
Hij geeft aan waar hij woont.
He indicates where he lives.
Wanneer je hogerop woont in de bergen, kunnen de wegen door sneeuw beschadigd raken.
When you live higher up in the mountains, the roads can get damaged by snow.
Enerzijds wil ik in de stad wonen, anderzijds hou ik van de rust op het dorpsplein.
On the one hand I want to live in the city, on the other hand I love the peace on the village square.
Elon.io is an online learning platform
We have an entire course teaching Dutch grammar and vocabulary.